Deel III: Dordogne naar de Pyreneeën (FR)

Koud en nat wordt ik wakker. In dronkenschap heb ik mijn tent open laten staan en mijn mat en slaapzak zijn onder geregend. Het stormt buiten, de lucht is een dikke grijze massa wol en de wind slaat tegen mijn brakke gezicht als ik mijn spullen inpak.

Het fietsen gaat moeilijk. Na het dorp van de Jade en Patrick zijn er heuvels waar ik geen energie voor heb. Ik zet mijn zadel hoger alsof dat het fietsen makkelijker zal maken. Niet. De koude wind is naar, ze slaat genadeloos tegen mijn zware massa en ik wil niet verder maar kan ook niet terug en wil ook niet stoppen. Ik schuil in een bos voor de regen dat me van voor aanvalt.

Auto’s rijden zonder bestuurder en brengen me in de war, dan zie ik de Engelse nummerplaten en begrijp dat de auto’s uit het Verenigd Koningkrijk komen, de bestuurder zit aan de verkeerde kant. Er zijn Bed & Breakfast’s en mensen eten fish & chips op terrassen. Waar is Frankrijk?

De pijn in mijn kuit steekt tot ik niet meer kan fietsen. Ik rek en strek en bijt de pijn weg. Als ik voor water stop spreekt de vrouw geen Frans, ze zegt “help yourself, love” en wijst me de kraan in de keuken. De wegen zijn lang en de lege dorpen kennen steeds minder leven. Vlagen kadaver kruipen door mijn neusgaten. Als ik moet klimmen wordt ik aangevallen door kleine vliegjes, ik ga niet hard en ze houden me makkelijk bij. Ze kruipen in mijn oren en ik moet mijn zoute ogen dichtknijpen tot ik bijna niets meer zie. Als ik afdaal ontsnap ik maar zodra ik weer klim is er weer een nieuwe stoet dat mijn neusgaten vult.

De bomen glinsteren nat, de kerk slaat een eenzame keer en behalve de wind is er geen geluid. Ik verlaat het dorp waar ik op een schoolplein sliep. De boer die ook de burgemeester bleek te zijn gaf me een meloen, een pot jam, eten, en een steen uit zijn huis. Hij verteld me over de pelgrims die vroeger in zijn huis een rustplaats hadden, de stenen van de vloer heeft hij gehouden. De steen is zo groot als mijn hand en zwaar, toch neem ik haar mee en onderweg helpt ze me.

De dag kruipt eenzaam voorbij en ’s avonds stop ik bij de belofte van een festival. Een man met blote voeten, lange dreadlocks, en een bloemenshirt staat op een podium. Hij zingt over spugen op zijn al-koud-geworden lichaam en de miljoenen sterren boven zijn bed. Mensen zitten aan picknick tafels, ze drinken het bier van Nelly D die danst achter haar zelfgemaakte bar. Brassens klinkt vanuit de speakers en ik voel een warmte in mijn buik van thuiszijn, Frankrijk.

De wijngaarden van Bordeaux glimmen onder een besluiteloze wolkenlucht. Ik klim en daal door de diepe valleien terwijl de wind op gang komt.

Het gevecht tegen te wind put me uit. Ik kom in een dorpje dat twee cafés telt en ze zijn allebei open. Er zitten een aantal oude mannen binnen sigaretten te roken, ze maken me uit voor gek en brengen me brood met geitenkaas. Ik zit buiten op een oranje plastic stoeltje, de witte tenten op het plein kraken onder de lucht die gekozen heeft voor woede.

Fietsen en toeristen bewolken de steegjes van het dorp Uzene. De bloemen ademen een artificiële werkelijkheid, mensen zitten op straat en drinken milkshakes en eten quinoa bowls. Het is een rare plek, als eiland van tegenwoordigheid in een zee van geweest-zijn. Ik kom in – , een drukke weg dwars door haar hart, het is niet gek dat hier niets leeft. Een jongen van twaalf fietst heen en weer op een mountainbike. Hij rookt een sigaret zo groot als zijn gezicht en kijkt me nieuwsgierig aan maar zegt niets. Ik stop bij de speeltuin en zet mijn tent op. De mountainbike rijd rondjes om me heen en ik kijk naar de jongen. De onuitgesproken uitnodiging brengt zijn fiets tot stilstand en hij zegt “ik ben het enige kind hier, verder allemaal tata’s en papa’s. Eigenlijk woon ik in Bayonne, daar is het altijd feest.” Zijn grote blauwe ogen kennen de wijsheid van de wereld.

Een boze trekker blaast stof over mijn kleren. Een boze man antwoord mijn groet niet terwijl de lucht giftig trilt boven de moordlust van zijn machine. Het gras en haar bloemen worden van hun keel ontdaan. Ooit bedachten een paar mannen een tragedie zodat iedere nietsnut nuttig kon worden. Paarden staan op de nabije vlaktes, een stofwolk voor iedere pas dat ze nemen. Een boerin verteld me over de hoge hooiprijzen, dat het onbetaalbaar wordt om je paard goed te voeren. De boze man met boze machine, vijf kilometer verder reduceert het gras en haar bloemen tot GFT – het gescheiden landschap met haar gescheiden landbouw maakt gescheiden mensen.

Ik rijd door een oneindigheid van stof en dennenbomen. Het is ondraaglijk warm. Ik krijg jachthonden naar mijn kuiten, een man bromt “Gaston, ne mort pas!” maar Gaston bijt weldegelijk.

Voordat ik in de stad kom stop ik om water te halen. Jerome werkt in zijn werkkamer met kromme handen. “Wil je geen bier? Dat is lekkerder dan water.”

Ik volg hem de grote tuin in. Het is een zee van bloemen en vogels badderen in kommetjes water die onder de oude bomen staan. Zijn vrouw Marguerite komt naar buiten en schrikt even als ze me ziet. “Ze wilde water, maar daar heb je niets aan met dit weer.”

“Jij niet Jerome,” lacht ze, “anderen misschien wel.” Marguerite heeft rood haar en haar verrimpelde gezicht duidt op een schoonheid dat verder gaat dan een mensenleven.

Ze bukt onder de oude wilg en komt bij ons zitten. “Deze moest meneer snoeien maar dat vergat hij natuurlijk. Als met alles. Dus nu kunnen we niet meer normaal lopen.”

“Dat kunnen we toch al lang niet meer, ma cherie.”

Ze zijn allebei 85 en al 57 jaar getrouwd. Ze vertellen me over het dorp, hoe er vroeger een kapper, een bakker, een school en drie cafés waren. “En dan hadden we iedere week een bal, we danste de tango, de wals, en alle dames kwamen zich hier opmaken,” Marguerite droomt, “het was magnifique.”

Het landschap word steeds mooier, de weilanden klein met bloemen en oude bomen. Mensen zijn jonger, ze lachen naar me. Een flinke klim en ik zie de Pyreneeën intimiderend hoog boven me uitrijzen. Ik ben ergens gekomen en ik ga ergens heen. Ze nodigen me uit voor de toekomst, ik hoop dat ik haar aan kan.

Een vervallen boerderij vormt de grens tussen dorp en het volgende verhaal. Dit is het laatste dorp van Les Landes, hierna begint Baskenland. Ik stop voor water. “Weten jullie een plek waar ik kan kamperen?”

“Kom binnen, kom binnen,” de boerin is een gezicht van wallen en een bruine dikke huid. Ze haalt fruitsap, “dit zal je opfrissen.”

Ze worstelt met een enorme emmer graan, “doe geen moeite,” zeg ik maar ze doet de deur naar de keuken al open, “kom binnen, kom.” De keuken is een zoete lucht dat in mijn mond plakt. Ze heet Meriem en maakt jam van meloen uit de tuin. Overal staat vaat en vuilnis. Ik struikel naar buiten over de katten en kippen die overal bewegen. De oprit een chaos van wezens. “Michel! Deze dame slaapt bij ons vanavond,” zegt Meriem tegen een gebogen rug dat haar man is. Hij grinnikt en heeft een S-vormige mond, dat lacht maar tegelijk serieus is zoals Franse mannen dat kunnen zijn.

In de ochtend sta ik om zeven uur op om mee te doen met het leven van Meriem en Michel. Drie koeien smakken de mosterdplanten weg die Michel naar ze gooit en hij zet de ijzeren balken vast om hun nek. Hij pakt een kruk en gaat naast Belledemoiselle zitten, mooie vrouw. De melk spuit in een wankele emmer en Michel roept af en toe speels dat de mooie vrouw moet blijven staan. Als hij klaar is lopen we de heuvel op naar het huis, Michel heeft een touw aan de grond gebonden zodat hij zichzelf kan ophijsen. Lopen gaat niet meer als vroeger.

Dan zitten we in de keuken met brood en meloenjam, de zoetheid brengt me terug naar de kamer en de nacht en ik zal nooit een meloen meer ervaren als voordat ik hier kwam. De katten en kittens; broers, zussen, neven, halfbroers en halfzussen spelen in de tuin met de kippen. De honden kijken rustig toe. “Je gaat het paradijs tegemoet, al kan ik me niet voorstellen hoe dat voelt,” zegt Michel als ik met mijn bepakte fiets voor het huis sta.

“Ik zal jullie niet vergeten,” zeg ik eerlijk terwijl het stel even stil staat op de oprit. “Tot ziens,” en dan zijn het gedraaide ruggen die doorgaan.

De weg is klimmen en dalen, de dorpjes van vrijheid, gelijkheid, en broederschap zijn er niet meer, in plaats van het vertrouwde Frankrijk krijg ik lange wegen met veel vrachtwagens. Er is hier industrie en banen, mensen en mega-supermarkten. Het is een rare ontwikkeling, alles gaat sneller en harder. Mensen kopen en verkopen zichzelf.

Ik fiets tientallen kilometers langs een rivier. De verkeersborden en restaurants en naamborden weergeven onder de Franse namen een Bask naam, het lijkt wel Grieks. Ik voel dat ik verder ben gegaan, een andere plek betreed en inderdaad zal niets meer zijn hoe het was. 

Bayonne verwelkomt me met verwarrende rotondes. Ik rijd rondjes en snap niet hoe ik de stad in kan, de auto’s duwen langs me heen, iedereen heeft haast. Bayonne brengt me het gevoel van terugzijn, ik was hier eerder. Toen het mysterie van Europa mij liftend verwelkomde. Ik stond uren lang en niemand nam me mee. Nu heb ik mijn eigen wielen en dus niemand nodig, het voelt goed.

Bayonne

Ik stop bij een bakker langs de eindeloze file. Een man staat buiten te roken en zegt dat ik dit alleen kan doen omdat ik mooi ben, “als je lelijk was geweest zou het heel anders gaan.”

“Probeer jij het dan.”

Een bordje verwelkomt me in Biarritz, de weg is hetzelfde. File, mega winkels en fastfood restaurants. De geur van Subway word weggedreven door de druppels regen die nu dik uit de lucht vallen.