Deel VI: Galicië naar Porto (PT)

Ik fiets via Ourense langs de rivier Minho naar Caminha waar ik de Atlantische Oceaan ontmoet en langs de kust naar Porto rijd.

Ik ben verwend en ervaar daar nu de keerzijde van. Ik snel Montforte de Lemos uit, dat best een leuke stad zou kunnen zijn. Ik kom op een lange rechte weg tussen snelwegen en blaffende honden. Er zijn veel weilanden maar ik mag nergens slapen. Een huis met een boomgaard lijkt een uitkomst te bieden maar de dame zegt streng “No” als ik vraag of ik mijn tienda die campanha tussen de bomen mag zetten. Ik fiets verder en ontmoet in een dorpje een schapenherder. Hij brengt me naar een veld voor een huis, “se passa nada,” er gebeurd niets zegt hij. De buren kijken naar me alsof ik crimineel ben, ik lees onbegrip in hun ogen en begrijp het.

’s Ochtends janken honden en klinken er luide schoten rondom me. De vogels schieten weg, maar de ochtend heeft geen haast. Ik hang mijn tent uit en wacht op de zon die me leven zal geven.

Naar Ourense is het klimmen en dalen, tot ik dan toch op de nationale weg kom. Het is een fietsparadijs, het heeft het iets onnatuurlijks. Grote wegen die je ver van het land brengen waar je je bevind, ze hebben als doel je ergens te brengen zonder dat je meemaakt waar je bent.

Ourense

Mensen in de stad

Bewegen, ze

Kijken je niet aan

Hebben geen tijd

Moeten door

Je drinkt rustig

Niemand met ogen

Zal je zien.

Ourense
Een wasbak op het dak
Wietplanten duwen door het plastic
Dat een kas is
De hond blaft in een vreemde taal
De pyrennëen scheiden hen met gezond verstand
Van hen die de ander wantrouwen, zegt de buitenlander
De zon is ’s ochtends verlegen
Geniet van haar en weet
Ze zal je bedriegen als de middag komt.

De geur van Portugal ken ik, haar taal wist ik en haar mensen zijn me lief. Toch voel ik een zwaarte om Spanje te verlaten. Dit land verraste me, ze is mijn thuis geworden en ik wil bij haar blijven.

Mira, ik mis mijn Spanje

No passa nada

De moeder die een goede hoer is

Ik was er niet klaar voor

Zo onverwacht ruig als haar landschap

Was haar vaarwel.

Ik ga naast een fontein zitten en kijk uit over een vallei. Aan de overkant lacht Spanje me zacht toe, de rivier Minho scheidt de twee landen. Een man met een paar paarse tanden rijd twee keer langs me en stopt dan, hij komt uit zijn auto, maar zo makkelijk is het niet. Spanje heeft me hard gemaakt.

Portugal
Een land in brand

Een dorp aan de rivier. Mensen badderen en luieren aan het water. Een dronke Spanjaard loopt naakt rond, de Portugezen doen alsof ze hem niet zien. Ik slaap in de tuin van de bar waar ik rode wijn uit een kom drink.

Ik loop over de kasseien van de straat, de zon kleurt de muren van de huizen oranje geel en ik voel een moment rust. Dan word ik overvallen door een oude dame. Ze grijpt mijn onderarm, “Jij bent dat meisje dat helemaal souzinha, alleen, fietst?!”

“Ja”

“Helemaal souzinha, zonder fiancée?”

“Ja”

“Maar dat kan niet!” haar ogen worden groot. Haar hand trilt om mijn arm en ze laat me niet lost. Ze verteld me dat ze 43 jaar in Parijs heeft gewerkt. Ze was schoonmaakster, “beste tijd van mijn leven.” Ze vraagt me of ik mijn huis wel eens schoonmaak. Ze schud haar hoofd, “en heb je wel te eten?”

“Ja”

“Ik haal wel wat brood voor je.”

“Dat is niet nodig”

“Wacht hier.”

Even later komt ze terug met tomaten en kaas en een fles water, een meloen, en brood. “Heb je wel een mes?”

Haar vriendin komt bij ons. Ze nemen me mee het dorp in. Ze laten me de kerk zien en zeggen dat ik daar moet slapen, “no se passa nada,” hier gebeurd je niets. Ik leg uit dat ik mijn tent niet op de tegels kan zetten en dat ik in de tuin van de bar kan slapen, ze schudden hun hoofd in ongeloof maar uiteindelijk mag ik toch terug naar mijn tent nadat ik ze meerdere malen heb verzekerd dat ik om hulp zal vragen als het nodig is. “Beter doe je dit volgende keer met je vriend, oké?”

’s Avonds speelt Portugal tegen Zweden en drink ik wijn in de bar met de mannen die naar de TV kijken.

Het is koel en fijn als ik opsta. Het zonlicht wordt gefilterd door een grote boom en vogels zingen liedjes, iets over saudade.

Ik loop langs de rivier en kom een van de oude dames tegen. Ze kakelt in het Portugees en het maakt haar niet uit dat ik het niet versta. Ze neemt mijn hand en laat me de rivier zien. Ze vraagt me of ik langer wil blijven. Ik wil naar Porto, zeg ik. Ze neemt me mee naar de vijgenboom en kijkt toe terwijl ik vijgen in mijn mond laat oplossen. Ze vraagt of mensen in andere dorpen net zo lief zijn als hier, ik stel haar gerust van wel. Ze vult een zak met vijgen en vraagt of ik wel brood heb. “Dat heb je me gister gegeven.” Ze lacht en ik neem weer een afscheid.

Als ik het dorp uitfiets ontmoet ik een vrouw die meer weet over mijn reis dan ik op dat moment. Ze heeft wijze ogen en nodigt me uit om bij haar te logeren in Lissabon. Ik vertel haar dat ik na Porto stop. Ze geeft me haar nummer, bel maar als je in Lissabon bent.

Ik kom bij het dorp Caminho, het heeft iets authentisch. Als ik bij de zee aankom, dat de OCEAAN is, voel ik een moment van aankomst. Morgen zal ik in Porto zijn, ik voel het. Hoe zal ik de laatste nacht van mijn reis doormaken?

Ik vind een parkeerplek tussen de busjes, veel surfers en mensen uit het Noorden, mensen als ik. Met twee Hollanders zit ik in de bus, vijftigers die alles in Nederland verkocht hebben om over het Iberisch schiereiland te trekken. Voordat de zon onder is ga ik naar het strand. De zee is een meer en achter me zie ik twee brandende ogen. Het vuur is al een paar dagen bezig, rook besluierd de bergtoppen. Wildvuren zijn normaal in Portugal, niemand kijkt er naar om wordt me verteld.

’s Avonds zit ik bij de Hollanders in de bus. We drinken thee en ze vertellen me over een vriend die op een berg in Spanje woont en echt blij is.

Er is veel verkeer richting Porto, uitlaatgassen en vuilnis. Ook hier wijzen borden me naar de Camino naar Santiago, alle wegen leiden niet naar Rome. In het bos zitten vrouwen met make-up en korte rokjes op krukken onder bomen. Af en toe staat er een auto geparkeerd. Een dikke kale man zonder shirt rijd twee keer voorbij en knipoogt. In plaats van natuur en dorpjes lijkt Portugal een eindeloze boulevard nieuwbouw huizen en vuilnis. Maar mensen lachen en klappen, ze wensen me een bom caminho.

Als ik afwijk van de nationale weg rijd ik tussen de kassen over de kasseien. Ik stop bij een bar in Aguçadoura waar een paar mannen tegen elkaar schreeuwen. Campos koopt bier voor me, “beter Heineken dan Superbock,” zegt hij, “dat drinkt makkelijker.” Hij koopt huizen, knapt ze op en verkoopt ze dan weer. Hier zijn geen buitenlanders. De mannen vragen me of ik genoeg tomaten heb, ze groeien hier en ik kan meenemen als ik wil. “Het zout uit de zee verbrand de planten,” zegt een man, “zonder kassen zouden we hier niets kunnen verbouwen.”

Langs de weg staan kraampjes waar tomaten en uien en knoflook en meloenen verkocht worden. De vrouwen zitten hier op plastic krukken en lachen je toe en verkopen eten. Later in het volgende bos, droog en vies en vuilnis zitten weer vrouwen op plastic krukken, ze lachen je toe en verkopen hun lichaam.

Na 3,000 kilometer ben ik in Porto. De kleuren van de stad ademen rust en schoonheid, mensen klappen en juichen alsof ze wisten van mijn komst. Het is een ware thuiskomst, het is gelukt!