Deel 1: Nederland wordt België

Ik fiets via Rotterdam, ’s Hertogenbosch, Eindhoven, Hasselt, Namur, Charleroi, Chimay, en bij Forge-Philippe ga ik Frankrijk in.

Ik vertrek op een zonnige vrijdag. Voordat het weekend mij in haar klauwen krijgt stap ik op de fiets, zuid-west. De stad van Jules Deelder brengt me moed, deze reis ga ik maken zoals velen voor mij zo veel maakte.  

DSC_1062

Je komt jezelf tegen op de fiets. Je stemming gaat op en neer en je kan er niets aan doen behalve het observeren. Dan is de miezer een misere, zoals ze in het Frans zeggen, een ellende. Dan danst een eenzame boom in een weiland en dribbelt de wind je van links naar rechts, ben je blij zo dolgelukkig en dan is het zwaar en voel je je tenen niet meer.

Ik kom in Eindhoven, een eindeloze mislukking van flats en futuristische aandoeningen. Een bord heet me welkom en verkondigd dat hier de hond los mag lopen, onder begeleiding. Ik verlang naar het wilde, een weg zonder borden, een weg waar begeleiding onbekend is.

Rust in België
De Sambre

Ik rijd langs de rivier La Sambre. Fietsen langs rivieren betekend geen verassingen; er zijn geen scherpe bochten, je klimt niet en daalt ook niet. Het is bijna saai, beeldschoon. Er hangt iets ontastbaar in de lucht, alsof hier gedroomd is maar niets is waargemaakt. De huizen wisselen zich af met fabrieken. Hoge hekken met punten rond massale cementte gebouwen nodigen toeschouwers uit om door de tralies te gluren. Een lange platte transportboot passeert me, dan wend ik af van de rivier en later passeer ik de boot weer. Een graffititekst waarschuwt voor een Nederlands schip en ik lach met de zon. Nederland ligt ver achter me.

Als de avond valt stop ik in een dorpje aan de rivier. De haast is hier nog nooit geweest. Mensen zitten op terrassen, jonge ouders met buggy’s en oude mensen. Ik zet mijn fiets langs de stoep en het hele terras kijkt naar me. Ongemakkelijk zoek ik mijn portemonnee en een oude man begint me vragen te stellen. “Kom bij ons zitten,” zegt hij en trekt een plasticstoel naar zijn tafel. Hij zit met zijn vrouw, ze zijn beiden in de zeventig. De vrouw heeft haar armen over elkaar gevouwen en kijkt tussen de lijnen dat haar oogleden zijn. Ze begrijpen niet goed wat ik zeg en nog minder wat ik doe. De man bestelt een halve liter bier voor me.

“Jij alleen naar Portugal op de fiets?” zegt de man, “dan zal je wel celibataire zijn.”

Ik vertel dat ik mijn vriend in Portugal op ga zoeken, ben nog te onzeker over mijn ware motivatie.

“Je neemt wel de pil he?” zegt de man en port zijn dikke wijsvinger in mijn been. Zijn ogen een melkwit en het is duidelijk dat hier niet veel gebeurd.

Ze willen friet en ik vraag me af waar ik ga slapen. “Je moet eten” zegt de man. Ik leg uit dat ik couscous kan koken maar ze willen het niet horen. Ze staan met moeite op. “Zal ik meegaan?” “Biensur”.

We lopen langzaam over het plein, langs de kerk naar de snackbar. Ik zeg dat ik geen frikandel wil en ook geen brochette. Ze schudden hun hoofd in afkeur. Een man buiten de snackbar spreekt me aan. “Je bent gek, het is gevaarlijk.” Ik schud mijn hoofd en verzeker mezelf hardop dat mensen goed zijn. We lopen met zijn drieën langzaam weer naar de bar waar de tweede halve liter bier wordt gebracht en het gesprek over de gevaren van een vrouw alleen op reis wordt hervat. “Morgen lees ik in de krant dat een jonge vrouw hier verkracht is” zegt de man. Hij duwt een brochette tegen mijn wang en ik zeg dat ik het echt niet hoef. Hij vraagt of ik in ieder geval wel een pistool bij me heb.

Slapen bij de Sambre
De Sambre in de ochtend

De zon komt voorzichtig tevoorschijn en het douw danst op het water, alsof het leven zo vroeg in de ochtend alleen voor mij is.

Al snel rijd ik door de stad Charleroi, lang langs de rivier en dan het platte land als onderbreking van een trance waarin ik mezelf bijna verloren was. Ik ontmoet hellingen, moet klimmen en mijn laagste versnellingen gebruiken.

De zon brand, het is 37 graden. Een man stopt zijn tractor en verteld me dat ik een mooi hart heb.

De tarwevelden lijken eindeloos, er rijden grote machines die de planten halveren en veel stof bevrijden. De machines lezen New Holland en zijn kleiner dan die in Nederland. Ik trap langs stinkende mega stallen, het asfalt voor me golft en de omgeving ademt dood.

Ik ben aan het einde van mijn latijn, ik trap steeds verder dan ik wil komen en heb geen water meer en ook geen eten. De pijn van de laatste kilometer kleineer ik en trap verder om in een oase van schoonheid te belanden.

Er zijn bruggetjes en rivieren en bloemen in alle kleuren. Na granenvelden van het einde van de wereld voel ik me in een sprookje, het dorp heet Forge Philippe, hierna begint Frankrijk.